Vandaag heb ik de opnamen van het Krashna-kamermuziekconcert van afgelopen zondag afgerond. Na (ik vermoed) een KaMu of 4 experimenteren is het me eindelijk gelukt een fatsoenlijke opname met de vloermicrofoons te maken: het stereobeeld is nu eens gewoon goed in plaats van veel te breed. Waar ik meestal zeker een meter ruimte tussen de microfoons had heb ik ze nu 70cm uit elkaar gelegd en dat blijkt fantastisch te werken. Het leek me een goed idee de overwegingen wat betreft de breedte van A-B opstellingen eens op te schrijven.
Gevestigde orde over klein A-B
Er zijn veel verschillende meningen over A-B opnamen, maar tot afgelopen zondag was ik nooit erg te spreken over de klank van klein A-B. Als voorbeeld de gids van DPA, die A-B beschrijft met een breedte van 40 tot 60cm, waarbij eventueel smaller wordt gebruikt als er erg dicht op een ensemble wordt opgenomen.
Aldus Wikipedia neemt de 'opnamehoek' af als de microfoons verder uit elkaar worden geplaatst. De genoemde cijfers zijn valide voor farfield, maar voor nearfield opname (ofwel, dicht op de uitvoerenden) zal het iets schelen. Sowieso heb je met nearfield-opnamen al snel intensiteitsverschillen.
Het is jammer dat er zo veel over klein A-B is geschreven en zo weinig over groot A-B.
Overgang naar groot A-B
Goed, de tekstboek-kennis over A-B is helder: zo tussen de 40 en 60 cm werkt het allemaal goed. Toch werkt groot A-B precies hetzelfde, alleen dan met microfoons een meter of 4 uit elkaar. Ik vermoed dat er ergens een omslagpunt is waar het menselijk gehoor de faseverschillen niet meer kan omzetten in plaatsing. Niet zo gek, want eigenlijk maak je gebruik van het afstandsverschil tussen beide oren en overdrijft dat een beetje. Als je dat een factor 3 overdrijft kan ik me voorstellen dat het gehoor er geen chocola van kan maken. De vraag is dan natuurlijk: waar ligt dat omslagpunt en kunnen we er gebruik van maken?
De groot-AB van weleer (living stereo van RCA, living presence van Mercury, de Decca-tree) gebruiken allemaal een middenmicrofoon. Waar dat vermoedelijk ooit geboren is uit de behoefte mono-compatibele stereo-opnames te maken is die midden-microfoon toch geweldig interessant: zonder die middenmicrofoon krijg je over het algemeen een 'gat' in het midden van je opname. Je zou kunnen denken dat de regels voor klein-AB nog steeds opgaan en dat de opnamehoek zo miniscuul klein is geworden dat alle instrumenten naar de zijspeakers zijn getrokken. Het effect is echter niet heftig, en de middenmicrofoon wordt vaak 6dB zachter ingemixt dan de twee zijmicrofoons. De opname waar ik in mijn vorige blogpost over schreef is ook gelukt met groot-AB zonder middenmicrofoon, waarschijnlijk doordat ik iets minder breed opstelde en iets verder dan gebruikelijk van de geluidsbron zat.
Tenslotte: een middenmicrofoon kan ook nog helpen bij het probleem van zwerven. Als een uitvoerder in het midden van een groot orkest (bijvoorbeeld een zangsolist) iets beweegt kan het snel van links naar rechts wisselen wat het zwerven in het stereobeeld oplevert. Een middenmicrofoon kan dat oplossen door het midden echt vast te pinnen in het midden.
Omslagpunten
De afweging die speelt in het verschil tussen klein-AB en groot-AB is praktisch die tussen looptijd en intensiteitsverschillen. Klein-AB wordt gespecificeerd rond de 50cm en ik vermoed dat enkel looptijdsverschillen niet meer begrepen kunnen worden door de hersenen als de afstand veel groter wordt. Groot-AB steunt dan ook alleen op intensiteitsverschillen. Ik vind het vaak bijzonder mooie resultaten geven, en ik denk dat dat komt omdat de fase van links en rechts volledig is losgekoppeld, wat volgens de literatuur een gevoel van ruimtelijkheid geeft.
Waar de scheidslijn precies ligt tussen looptijd- en intensiteitsstereo hangt vermoedelijk ook af van de nabijheid van de geluidsbron. Het is eenvoudig voor te stellen waarom: als de linker microfoon dichter bij de linker uitvoerder ligt dan de rechter krijg je een (bescheiden) intensiteitsverschil. Als de uitvoerders ver weg staan (farfield) dan heb je dit niet. Waar de intensiteitsstereo oppakt is dus afhankelijk van de afstand tot de uitvoerders. Ik vermoed dat het bij grote orkesten > 1m is, maar voor het geval van deze KaMu zit ik met 70cm misschien net op een scheidslijn.
Praktische wenken
Verder nog een paar dingen die ik aan den lijve heb ondervonden.
- Maak de A-B opstelling zeker niet breder dan de halve breedte ensemble. Dat klinkt logisch, maar als je een avond hebt met verschillende ensembles zal een brede opstelling goed werken voor een kwintet of groter, maar afschuwelijk bij een solist.
- Hoe breed A-B precies moet is afhankelijk van een hoop factoren. Bij een solist of klein ensemble moet klein A-B voldoen, totdat de optimale breedte gerekend vanuit groot A-B groter is dan een meter. Groot A-B zou je dan kunnen gebruiken bij ensembles breder dan een meter of 3. Dit is dan wel voor opnemen dicht op het ensemble, want uit de ervaring in mijn vorige blogpost is gebleken dat op enige afstand van het ensemble een spreiding van 1 meter nog looptijdstereo geeft.
- Specifieker zou ik zeggen dat een groot A-B opstelling die redelijk dicht op de muzikanten is geplaatst ongeveer 1/4e tot 1/3e van de breedte van het ensemble uit elkaar moet liggen.
- Door een derde (midden-)microfoon te gebruiken kan het groot A-B wijder opgesteld worden. Uiteraard niet overdrijven, want als de middenmicrofoon te luid ingemixt moet worden wordt de opname mono en verlies je alle voordelen van stereo.
- Uiteraard zijn er tal van uitzonderingen. Ik heb met goed gevolg deze 'regels' met voeten getreden doordat ik PZM's zeer dicht bij de instrumenten had liggen. In dat geval krijg je een overdreven stereobeeld, maar dat was daar van ondergeschikt belang: de verstaanbaarheid in luidruchtige omgeving was veel belangrijker en dan is dicht op de instrumenten zitten erg handig
Tot zover dit hersenspinsel. Hopelijk heeft iemand (of ikzelf) er nog eens wat aan, maar wees gewaarschuwd: het is maar een aan een blog toevertrouwde gedachtegang.